Blijf op de hoogte

Blijf op de hoogte van alle nieuws en updates rond de master geneeskunde in België.

Ik ga akkoord met het privacybeleid.

Hakuna matata! In deel twee van deze blog duiken we opnieuw in de verhalen van de drie masterstudenten Fran, Noa en Eline en komen we te weten hoe het er nu écht aan toegaat in een Tanzaniaans ziekenhuis.

Was er een grote taalbarrière in het ziekenhuis waar jullie stage liepen?

Fran: “Niet met het ziekenhuispersoneel.”

Noa: “Met de patiënten wel. Ik stond op de pediatrische afdeling en daar spraken ze enkel Swahili. Dan sta je er tijdens je ronde wel voor Piet Snot bij.”

Eline: “Na 2 à 3 weken kan je toch al een paar woordjes in het Swahili zoals ‘pijn’, ‘gaat het’, ‘alles oké’, ‘wat is je naam’, waardoor het contact iets vlotter verloopt. Maar daar blijft het bij. Hele zinnen vormen ging moeizamer. Als ik iets wilde weten, vertaalden de artsen het wel, maar ik kreeg zo het verhaal achter een ingreep niet echt mee.”

Hadden jullie veel inspraak?

Noa: “Ja, het ziekenhuispersoneel luisterde naar onze meningen en vroeg ons advies. Toch voelde ik mij nog niet comfortabel genoeg om in te gaan tegen de voorstellen van de artsen, want vaak was hun methode wel correct volgens de weinige middelen die ze hadden.”

Fran: “Inderdaad, als we zouden moeten beginnen uitleggen hoe wij het in België doen met totaal andere middelen, zou dat toch niet veel nut hebben.”

Noa: “Eline heeft wel eens een opmerking gemaakt over de steriliteit toen er een naald in het haar van een patiënt lag. Ze gaf aan dat die naald niet meer steriel was, waarop de arts zei dat de toegediende antibiotica dat zou oplossen. Als je daarentegen meteen steriel werkt, kan je veel medicatiegebruik vermijden.”

“Het beeld van de arts in z’n ivoren toren is daar echt nog van toepassing.”
Fran

Waren er grote verschillen met een ziekenhuis in België?

Fran: “Als je puur naar het medische aspect kijkt, was het wel frustrerend om te zien hoe traag en onsteriel daar in de ziekenhuizen wordt gewerkt, hoe onbegripvol er met patiënten wordt omgaan, hoe weinig hygiëne wordt gehanteerd en hoe koppig de artsen daar zijn. Het beeld van de arts in z’n ivoren toren is daar echt nog van toepassing.

Hier in België heb ik in het ziekenhuis nog nooit moeten wenen, maar bij het zien van erge kankers en kinderen die sterven, kreeg ik het een paar keer moeilijk. Uit medelijden, maar ook omdat we vaak enkel konden toekijken. We hadden geen middelen om iets te veranderen en als buitenlandse studenten was het niet aan ons om onze methodes aan de artsen daar op te leggen. Enkel op vlak van steriliteit voelde ik mij daar wel voldoende zeker over.”

Hoe gingen jullie daar dan mee om?

Fran: “We praatten erover met elkaar, maar zo’n toestanden gebeuren aan de lopende band. We beseften dat we daar geen verschil konden maken.”

Eline: “Het enige verschil dat ik wel kon maken, was bij elke patiënt zélf de hechting voor mijn rekening te nemen. Zo kon ik zo steriel mogelijk werken om het risico op een infectie te verlagen.”

Noa: “Dat voelde ik ook. Het was niet omdat wij daar ineens een maand stonden dat we in het ziekenhuis veel konden veranderen, al wilden we dat wel graag doen.”

Eline, heb je je wat kunnen verdiepen in de heelkunde daar?

Eline: “Toen we aankwamen bleek er geen heelkundige afdeling te zijn. Dat was even improviseren. Ik heb wel kleine operaties uitgevoerd op andere diensten en hield me vooral bezig met de spoedgevallen: hechtingen, brandwonden, breuken, ingipsen, diabeteswonden verzorgen... Maar mensen die uitgebreidere operaties nodig hadden, werden naar andere ziekenhuizen gebracht. Dus voor mij was de stage qua heelkundige ingrepen eigenlijk miniem.”

Fran: “We vroegen eens of we naar de andere, grotere ziekenhuizen in het centrum van Arusha mochten gaan, maar dat was onmogelijk. We hadden er niet voor betaald en er waren al veel andere studenten aan de slag. Geregeld kwamen die studenten naar ons lokale ziekenhuis omdat er geen werk was, dus we zaten al bij al wel goed.”

Eline: “Ik heb ook gehoord dat je er als vrijwilliger vooral tegen de muur moet staan en kijken. Dat was bij ons helemaal niet zo. Wij werden echt betrokken in de conversaties en mochten meebeslissen over wat er met de patiënt ging gebeuren.”

 

Fran, waren er op de gynaecologische afdeling echt zo veel bevallingen als je verwacht had?

Fran: “Ja, er waren best veel bevallingen. Overdag was er meestal één en tijdens een nachtdienst waren er ongeveer een zestal. Ik heb dus veel bevallingen mogen begeleiden, ook zelfstandig. Zo heb ik bijvoorbeeld de vaginawand leren hechten. Dat ging op een heel primitieve manier met enkel een kromme naald en een heel dikke, stugge draad.

Waren er nog grote verschillen met de gynaecologische afdeling in België?

Fran: “Er stonden vaak heel veel mensen in een bevallingskamer: dan waren er enkele vrouwen aanwezig, een aantal vroedvrouwen en dan nog 2 of 3 vrijwilligers zoals wij. Soms waren er maar liefst 15 mensen in die kamer. De vader mocht er dan weer alleen bij zijn voor en na de bevalling.

Noa, wat heb jij meegemaakt op de pediatrische afdeling?

Noa: “Ik stond enkel de eerste paar dagen op de pediatrische afdeling, waar ik samen met een heel vriendelijke arts op ronde mocht. Maar daar was niet zo veel te doen voor mij, dus heb ik daarna vooral op de gynaecologische afdeling en de minor gestaan. Ook ben ik eens een dag naar het plaatselijke schooltje gegaan. Ik mocht enkele Engelse lessen van de kinderen meevolgen en ik leerde ook hun thuissituatie wat kennen. Het viel snel op dat er daar heel veel armoede is. De kinderen krijgen op school één maaltijd en voor sommige kinderen is dat dan ook hun enige maaltijd van die dag. Dat was erg aangrijpend.”

Einde deel 2. In het derde, en laatste, deel zoomen we in op hun meest onvergetelijke moment in Tanzania.